Voorwaarden voor de verwerving van rechten uit aanvullende pensioenregelingen
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat:
a) | indien een drempelperiode of een wachtperiode, of beide, wordt toegepast, beloopt de totale gecombineerde periode in geen geval meer dan drie jaar voor vertrekkende werknemers; |
b) | indien voor de verwerving van pensioenrechten een minimumleeftijd wordt bepaald, die leeftijd niet hoger is dan 21 jaar voor vertrekkende werknemers, en |
c) | wanneer een vertrekkende werknemer op het tijdstip van beëindiging van zijn arbeidsverhouding nog geen definitieve pensioenrechten heeft verworven, de aanvullende pensioenregeling de door de vertrekkende werknemer en eventueel door de werkgever namens de werknemer uit hoofde van wettelijke bepalingen of collectieve overeenkomsten of contracten gestorte bijdragen of, indien de vertrekkende werknemer het beleggingsrisico draagt, de som van de gestorte bijdragen of de met deze bijdragen gerealiseerde beleggingswaarde terugbetaalt. |
2. De lidstaten hebben de mogelijkheid om de sociale partners toe te staan bij collectieve overeenkomst andere bepalingen vast te stellen voor zover die bepalingen aan de betrokkenen geen minder gunstige bescherming bieden en geen belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers in het leven roepen.